Het tij is aan het keren. Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw heeft het grote bedrijfsleven zich mogen koesteren in de bewondering en aanbidding van overheden en het grote publiek. De langdurige financiële crisis heeft hier een einde aan gemaakt. De corporates bleken niet in staat of zelfs onwillig om een bijdrage te leveren aan de oplossing ervan. Die afwerende houding verklaart mede waarom er sinds enkele jaren meer kritische aandacht is gekomen voor de handel en wandel van deze internationaal opererende bedrijven en voor de schaduwzijden van hun doen en laten.
Een recente aanklacht tegen de grote corporates luidt dat ze simpelweg te groot zijn geworden. Er zijn, zeker in de Verenigde Staten, nog amper sectoren te noemen waar geen sprake is van een feitelijk oligopolie, waar nog slechts een handvol bedrijven de markt controleren en naar hun hand zetten. Een bedrijf als Wall Mart heeft een marktaandeel van pakweg 25% en als het om geneesmiddelen gaat hebben drie grote farmaceuten 99% van de Amerikaanse markt.
Evenals in Europa geven ook Amerikaanse politici hoog op van de grote voordelen van ondernemerschap en het midden- en kleinbedrijf, maar in feite zijn de meeste markten geconsolideerd en zijn de corporates de baas. Dat is zeker in de Verenigde Staten het gevolg van actief overheidsbeleid. In de jaren zeventig en tachtig slaagden conservatieve politici erin om de antitrust wetgeving van voor WO II geleidelijk aan de kant te schuiven. De argumentatie luidde dat die wetgeving zijn doel was voorbij geschoten. Bedoeld om de concurrentie tussen bedrijven gaande te houden, had de wetgeving geresulteerd in het beschermen van slechte bedrijven. Dat ging ten koste van de gewone man en consument, die moest nodeloos hoge prijzen voor zijn goederen en diensten betalen. Grote, goed geleide bedrijven moest niets in de weg gelegd worden om te groeien om zo de consument op maat te kunnen bedienen.
Critici denken dat dit ongelimiteerde pro big businessbeleid zijn tijd gehad heeft. De nadelen zijn te groot geworden. Ze wijzen erop dat het aantal startups jaarlijks afneemt, dat lonen en salarissen al decennia geen reële groei meer laten zien en dat de middenklasse overal in de Westerse wereld in het gedrang is gekomen. Ze wijzen er ook op dat grote bedrijven door hun oligopolistische wurggreep de innovatieve kracht van het MKB ondergraven en dat ze door hun dominerende rol uiteindelijk een bedreiging voor de democratie kunnen vormen.
Het tij gaat keren, maar daarmee is nog niet gezegd dat de strijd is gestreden. Acties tegen bijvoorbeeld grote banken of bedrijven als Wall Mart zullen ongetwijfeld op grote publieke steun kunnen rekenen. Maar hoe zit dat met de ICT sector en met internetbedrijven. Juist hier heerst the winner takes it all regel. Het zijn ook vaak publiekelijk zeer bewonderde bedrijven. Apple is zo’n bedrijf. Het publiek is dol op de iPhone en gaat er aan voorbij dat Apple 40% van die markt in de VS in handen heeft. Google en Facebook hebben samen meer dan 50% van de markt voor mobiel adverteren in handen. Het zal niet meevallen om in deze gevallen te bepalen wat een gerechtvaardigd marktaandeel is en wat niet. Het zal met andere woorden nog wel een poos duren voordat de kritiek op de corporates in daadwerkelijk beleid is omgezet. ‘Gelukkig’ plaatsen grote bedrijven zichzelf telkens opnieuw in de beklaagdenbank. Hun belastingmoraal stuit steeds grotere groepen in de samenleving tegen de borst. Het onbeschaamd uitbuiten van een monopoliepositie, zoals sommige farmaceuten doen, kan zelfs binnen conservatieve kring op steeds minder begrip rekenen.
Disclaimer: Bovenstaand artikel is geen professioneel beleggingsadvies en het is ook geen uitnodiging om te gaan beleggen. Beleggen brengt kosten en risico’s met zich mee. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst. Het artikel is louter de persoonlijke mening van de auteur.