De afgelopen twee decennia had de wereld een rotsvast vertrouwen in China. Het was de fabriek voor de rest van de wereld. Het land had zodoende een onverzadigbare honger naar grondstoffen, waardoor prijzen voor die goederen alleen maar stegen. Bovendien groeide de koopkrachtige middenklasse jaarlijks met vele miljoenen. Exporterende bedrijven in het Westen konden hun geluk niet op.
Aan die euforie is in 2015 een einde gekomen. De economische groei stagneert en de vrees is, dat dit wel eens heel lang kan gaan duren. In luttele maanden is de economie verworden van een posterchild tot een problemchild. Sommige vrezen dat het land door die trage groei van om en nabij 6% in de zogeheten middle income trap is terecht gekomen. Dat maakt het bijkans onmogelijk dat het land op korte termijn de stap kan maken naar een ontwikkelde economie met bijbehorende hoge inkomens, zoals we die in het Westen kennen.
In hoeverre is deze vrees reëel? Uit een studie van de Wereldbank uit 2008 blijkt, dat van de 101 landen die in 1960 het predicaat middel-income genoten slechts 13 uiteindelijk de stap naar high income hebben kunnen zetten. Sommigen van die veelbelovende landen, zoals Argentinië, zijn er zelfs niet in geslaagd om die midden inkomens te laten groeien. De inkomensontwikkeling is in dat land volledig gestagneerd.
Uit onderzoek blijkt echter ook, dat Argentinië een uitzondering op de regel is. Landen met lage inkomens kunnen zich ontwikkelen tot landen met midden inkomens om uiteindelijk de stap te maken naar ontwikkelde landen met hoge inkomens. Alles staat en valt met het voeren van het juiste economische beleid. Dat klinkt als een open deur, maar de praktijk bewijst dat het voor landen moeilijk is hun beleid aan te passen aan nieuwe fases in hun groei en ontwikkeling.
Doorslaggevend lijkt uiteindelijk het vermogen van een land en een bedrijf om te innoveren. Landen die in de achterhoede van de technologische ontwikkeling bivakkeren kunnen in eerste instantie beter bestaande technologieën imiteren en geschikt maken voor eigen gebruik. Dat kan echter niet eeuwig duren. Er komt een moment dat deze landen echt moeten innoveren en dus moeten ze bouwen aan het vermogen om te innoveren. Landen willen echter nog wel eens voorbij gaan aan het gegeven, dat een dergelijk klimaat niet uit de lucht komt vallen. Er zijn betrouwbare instituties voor nodig. Corruptie is in dat opzicht dodelijk. Ook het menselijk kapitaal moet naar een hoger plan door verbeteringen en aanpassingen in het onderwijs. Dat alles vereist hoge inspanningen.
Los daarvan moet een land ervoor waken, dat de vruchten van de innovatie bij een te kleine groep terecht komen. Bill Gates mag dan een belangrijk aandeel hebben geleverd aan de economische transformatie van de economie in de VS, hetzelfde kan niet gezegd worden van Carlos Slim, de Mexicaanse telecommiljardair.
Zoals genoegzaam bekend mag zijn, werkt China hard aan de transformatie van zijn economie en in dat kader wordt ruim baan gemaakt voor innovatie. Dit proces wordt echter bemoeilijkt door grote problemen op de korte termijn. Er is overcapaciteit in de industrie, veel bedrijven en banken torsen hoge schulden met zich mee en de kredietverlening is veel te royaal geweest in de afgelopen jaren. Ook China worstelt met een deflatoire prijsdruk. Een complicerende factor is zeer zeker, dat beslissingen van de Chinese overheid wereldwijde gevolgen kunnen hebben. Dat bleek in 2015 toen de Chinese overheid een tot mislukken gedoemde poging deed greep te krijgen op de financiële markten. Wereldwijd daalden de koersen in noodtempo.
Toen Deng Xiaoping in 1978 zijn hervormingsbeleid startte was China nog een agrarische samenleving. Nu staat het land op de grens van een dienstenmaatschappij en is de toegevoegde waarde van Chinese producten en diensten in de afgelopen jaren steeds sneller gestegen. Er is dan ook weinig reden om aan te nemen dat China er niet in zou slagen om de huidige transformatie naar een diensteneconomie succesvol af te sluiten. Dat zal niet van zelf gaan. Bovenstaande problemen zijn groot en reëel. Het land moet bovendien afrekenen met gevestigde belangen van regionale politici en industriëlen. De huidige anti-corruptiecampagne laat zien dat de Chinese overheid de confrontatie bepaald niet schuwt. Dat moet vertrouwen wekken bij de Chinese burger en de zenuwachtige Westerse landen.